vrijdag 4 mei 2012

Spring

A chill wind swayed the leaves of grass and rippled the small pond. Three ducks floated quietly on the water’s surface, a mirror of white houses and stately poplars. Beyond, the clear blue sky was broken by the apartment buildings where he used to live, tall mathematical blocks of windows fronted by yellow balconies. Though the new spring was only just beginning to break, the afternoon sun beat down hot on the back of his neck.

Students walked past behind the ash-trees on his right, some proudly, some carefully, some despondently, though most walked upright into this their new life, with large sunglasses and streaming golden hair, or tight jeans and bare muscled arms. Some also in running gear, sweat trickling down their faces, their chubby buttocks melting with the winter that had passed.

Four years ago he had walked among them. Just turned twenty-one and on his own in the world for the first time. A shabby brown coat and faded jeans, Miles Davis blowing his mind as he wandered through a world of music and poetry and reckless dreams. He was in love with life then, and the day that would break his dreams still a mere speck on the horizon.

To lose the tragic sense, that was the main thing: to sit there by the old pond where they drank and laughed and ate so many times, played badminton and barbecued in the rain – and not to grow morose, not to let those old sentimental feelings bring him down. If he could achieve this, the world was his again. He would take his life into his hands and move on – without making a performance of it, but quietly, steadily, patiently.

This he knew, but he feared his heart was stronger than the knowledge.

Een koude wind wuift het gras en rimpelt de vijver. Drie eenden drijven geruisloos over het water, een spiegel van witte huizen en statige populieren. In de verte wordt de helderblauwe lucht gebroken door het flatgebouw waar ik eens gewoond heb: een hoog vlechtwerk van ramen achter gele balkonnen. De lente is nauwelijks nog begonnen, maar de middagzon schroeit reeds de achterzijde van mijn nek.

Studenten wandelen voorbij achter de essen rechts van mij, sommigen trots, sommigen voorzichtig of dromerig, maar de meeste lopen met rechte rug hun nieuwe leven in, met grote zonnebrillen en golvend blond haar, of strakke spijkerbroeken en blote gespierde armen. Sommigen ook dragen hardloopkleding, het zweet sijpelend langs hun wangen, het weinige vet smeltend als de winter die voorbij is.

Vier jaren gelden liep ik tussen hen. Net eenentwintig en voor het eerst alleen op de wereld. Een verlopen bruine jas en oude spijkerbroek, Miles Davis op mijn oren terwijl ik liep door een wereld van muziek en poëzie en wilde dromen. Ik was verliefd op het leven toen, en zij die mijn dromen zou breken was niet meer dan een glimps aan de horizon.

Het tragische gevoel te verliezen, dat is het belangrijkste: hier te zitten bij de oude vijver waar we dronken en lachten en eetten, waar we badminton speelden en barbecueden in de regen - en niet sentimenteel te worden, niet te zwelgen in ziekelijke nostalgie. Krijg ik dit voor elkaar, dan ligt de wereld weer voor mij open. Dan neem ik mijn leven in mijn handen en ga ik door - en zonder een melodramatisch drama ervan te maken, maar kalm, vastberaden, geduldig.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten