On days like these I still remember you
With all the waste of summer in your face,
Your gestures with a sudden, timeless grace,
The soft brown of your hair, the winding blue
Of rivers in your eyes that wander through
A land of silent fields and drifting ways.
On days like these I feel there is a place
Where even faded love is fair and true.
But is this solace for a soul that burns
With dreams of would have, could have, should have been?
And is this comfort for a mind that turns
Upon a memory that never came
To be in life, a vision never seen,
A swiftly learned but long-forgotten name?
donderdag 19 december 2013
zaterdag 14 december 2013
Intake
Nu zit ik tegenover één
die in een ander leven
een vriendin had kunnen zijn
en nu mijn psychologe is.
en nu mijn psychologe is.
Zij werkt, ik word verwerkt
in een systeem van stoornissen,
symptomen, onbewuste angsten.
Ze glimlacht, luistert, kijkt me aan,
ziet hoe ik mijn bril verzet,
de handen door mijn haren haal;
ook dat wordt opgeschreven.
Zij helpt, ik word geholpen.
Niet lang geleden had ik naast haar
kunnen zitten in een hoorcollege.
Nu gapen er vier jaren tussen ons,
waarin ik uitgevallen ben terwijl het leven
verdergaat, een toeschouwer geworden;
die leegte heb ik leren kennen.
Helpen is eenvoudiger dan hulp behoeven.
Zij vraagt me: denk je wel eens aan de dood?
Ik kijk haar aan en denk aan Bloem
en vraag: in welke zin? In welke zin je wilt.
Nou goed, zeg ik, ja er zijn tijden
dat ik aan het einde denk en blij bent dat
het leven niet voorgoed kan duren.
Haar pen zoekt het papier,
ook dit zal later in een overleg
besproken worden.
Haar ogen doen me denken aan een ander
die me lang geleden in de ogen keek.
Ik hoor dit hier te voelen denk ik nog,
maar weet dan al, het is te laat,
ook deze schaamte blijft mij niet bespaard.
Een laatste vraag: is er nog iets
dat niet besproken is?
Nee het is goed zo voor vandaag.
Ik doe m’n jas aan, pak m’n paraplu,
ze glimlacht nog een laatste keer.
En dan de bus naar huis.
En dan de bus naar huis.
Ik kijk naar buiten, maak een praatje,
waan me deel van het gewone leven
dat ik achterliet.
Vier jaar geleden was ik één van hen,
en alle deuren van het leven stonden open.
Nu zijn ze langzaam, één voor één,
geruisloos dichtgewaaid,
en vrouwen van mijn leeftijd,
bijna meisjes nog,
bepalen wat er aan me scheelt.
donderdag 28 november 2013
Sprakeloos
Ik wilde iets zeggen
en zocht naar
een zin.
De tijd glipte weg en
de avond viel
in.
Je keek naar het noorden
waar
vliegtuigen vlogen
en hoorde geen woorden,
een droom in je
ogen.
Toen ben ik vertrokken,
Je zag me niet
meer.
We hoorden de klokken
een laatste
keer.
Je bent me vergeten,
het tij is
gekeerd,
en niemand zal weten
wat mij heeft
verweerd.
De wereld werd kouder,
de jaren
verdorden
en ook wij zijn ouder
en wijzer geworden.
Maar als we ontmoeten,
ooit lang na
dit schrijven,
zal ik je dan groeten
of sprakeloos
blijven?maandag 25 november 2013
November
I heard her
talking to herself one day,
And saw the madness in her broken eyes.
Her words
were meaningless, not even lies,
And faded locks
of tattered hair hung grey
Upon her
forehead. Nothing left to say
I thought, as
evening gathered in the skies
Of cold November. I said my last goodbyes,
Then took
my coat and slowly walked away.
Now she is dead and this is all I know:
A body that dissolved in front of me
Now lies beneath the early winter-snow.
And though
they tell me that her soul is free,
A pale November wind begins to blow,
A pale November wind begins to blow,
And fields of snow-white graves are all I see.
donderdag 31 oktober 2013
Leaving town
He knew it the moment she cast her eyes to the floor. So this is how it ends. Five years of longing and this was his reward. The walls of her student flat closed in on him. So drop by if you need anything will you? Yes thanks, I will. She wouldn't. Still no eye-contact. He was grasping for words to delay time, to prevent the seconds from crumbling away, but he couldn't find them. Yesterday he knew them, tomorrow he would.
But now, silence.
He knew that he should leave, that he was making a fool of himself; he had no right to prolong this any longer. But he was rooted to the floor. Then finally he moved, turned and stumbled through the narrow hallway out the door. All right see you, calling over his shoulder. See you. He closed the door behind him and stood in the quiet corridor looking at the whitewashed walls, a silence in his mind.
Later, he sat in his room and stared at the yellow railing of his balcony. He saw the trash outside, rows of windows in the distance. He heard a plane passing overhead. Then another. A toilet flushed in the room above him. Or maybe next-door, he couldn't tell. Someone turned the music up. He told himself he should get up, go to the kitchen, cook a meal. But he didn't. He just stared out the windows till the night settled slowly in a cloudless sky. Then at last he got up, closed the curtains, and lay down to sleep.
The next morning he woke early, got dressed, took the elevator and left the apartment building. In the quiet dawn he slowly walked to the tram stop. Spring should be in the air by now, he thought, but trees shivered in the cold wind and leaves wandered aimlessly across his path. He felt he was forced to learn overnight what would take many a lifetime to master. A solitary black-bird scuddled past as he climbed the steps to the tram-stop.
Sitting in the tram he looked through the smeared windows at the familiar sights: the supermarket, parks and nameless buildings, traffic lights and sidewalks. These had been home to him once, but now seemed immeasurably distant and strange. He slowly nodded off, the world of people and things drifting out of sight. His final stop awoke him. Then on to the train: the fields passing by, trees grey in the morning mist, rivers in the distance, highways winding silently through faded meadows.
Soon he would be home again.
But now, silence.
He knew that he should leave, that he was making a fool of himself; he had no right to prolong this any longer. But he was rooted to the floor. Then finally he moved, turned and stumbled through the narrow hallway out the door. All right see you, calling over his shoulder. See you. He closed the door behind him and stood in the quiet corridor looking at the whitewashed walls, a silence in his mind.
Later, he sat in his room and stared at the yellow railing of his balcony. He saw the trash outside, rows of windows in the distance. He heard a plane passing overhead. Then another. A toilet flushed in the room above him. Or maybe next-door, he couldn't tell. Someone turned the music up. He told himself he should get up, go to the kitchen, cook a meal. But he didn't. He just stared out the windows till the night settled slowly in a cloudless sky. Then at last he got up, closed the curtains, and lay down to sleep.
The next morning he woke early, got dressed, took the elevator and left the apartment building. In the quiet dawn he slowly walked to the tram stop. Spring should be in the air by now, he thought, but trees shivered in the cold wind and leaves wandered aimlessly across his path. He felt he was forced to learn overnight what would take many a lifetime to master. A solitary black-bird scuddled past as he climbed the steps to the tram-stop.
Sitting in the tram he looked through the smeared windows at the familiar sights: the supermarket, parks and nameless buildings, traffic lights and sidewalks. These had been home to him once, but now seemed immeasurably distant and strange. He slowly nodded off, the world of people and things drifting out of sight. His final stop awoke him. Then on to the train: the fields passing by, trees grey in the morning mist, rivers in the distance, highways winding silently through faded meadows.
Soon he would be home again.
maandag 28 oktober 2013
Uilenstede
Ook dit is eens mijn thuis geweest:
de populieren, flatgebouwen,
't grasveld langs de stille vijver.
Daar in de bomen ritselt nog
een dag die ik vergeten was.
We barbecueden in de regen,
dronken witte wijn, ik riep iets,
iemand lachte, 'n stukje stokbrood
iemand lachte, 'n stukje stokbrood
vloog onopgemerkt voorbij.
De regen leek ons niet te raken.
Dat is niet meer? Misschien wel niet.
Maar als ik omkijk zit ik wéér
verkleumd te lachen om een grap,
voorzichtig, kijkend naar een meisje
dat voor mij de wereld leek.
De avond valt. Ik moet hier weg.
Het was een fout om terug te komen.
Ik haast me naar het tunneltje,
de trappen op, te laat, de metro
is mij voor. Het regent weer.
woensdag 23 oktober 2013
Rendez-vous
Ik sprak een Duitse in de trein
de ochtend van ons rendez-vous,
en spelde toen je naam verkeerd.
Je lachte, dacht ik, onbezwaard,
en 's middags was ik aangenomen.
Daarna is alles snel gegaan:
een stomme zet en ik was weg.
Ik wierp de stukken van het bord
maar wist: ik kon je niet meer raken.
Je was een mens en werd een masker
dat zwijgend in mijn dromen leeft:
twee ogen, lippen, soms een lach,
maar nooit wat eens daarachter ruiste
en met de tijd is weggeëbd.
Al ging de grote golf voorbij,
wij vinden troost in wat er is:
een kind dat naar de schepen keek
en speelt met schelpen in het zand.
de ochtend van ons rendez-vous,
en spelde toen je naam verkeerd.
Je lachte, dacht ik, onbezwaard,
en 's middags was ik aangenomen.
Daarna is alles snel gegaan:
een stomme zet en ik was weg.
Ik wierp de stukken van het bord
maar wist: ik kon je niet meer raken.
Je was een mens en werd een masker
dat zwijgend in mijn dromen leeft:
twee ogen, lippen, soms een lach,
maar nooit wat eens daarachter ruiste
en met de tijd is weggeëbd.
Al ging de grote golf voorbij,
wij vinden troost in wat er is:
een kind dat naar de schepen keek
en speelt met schelpen in het zand.
vrijdag 11 oktober 2013
Merel
Zij was de eerste en de mooiste
Die ik mocht beminnen.
En door haar woorden zei een stem:
Nu gaat het dan beginnen.
De winterzon, de weidse velden,
't Ruisen van de bomen,
Voor even leefden wij in 't land
Van waar mijn dromen komen.
Nu zingt een merel aan mijn raam,
De hemel gaat betrekken.
Zij ligt in stilte achter glas -
Ik kan haar niet meer wekken.
Die ik mocht beminnen.
En door haar woorden zei een stem:
Nu gaat het dan beginnen.
De winterzon, de weidse velden,
't Ruisen van de bomen,
Voor even leefden wij in 't land
Van waar mijn dromen komen.
Nu zingt een merel aan mijn raam,
De hemel gaat betrekken.
Zij ligt in stilte achter glas -
Ik kan haar niet meer wekken.
dinsdag 16 juli 2013
Drie zusters
Gebroken stemmen
Witte gewaden
Waxinelichtjes in
verweerde handen
Drie zusters
zingen in mijn achtertuin
Wankele vlammen,
ijle melodieen
De wind blaast ze
uit
Blijf zingen voor
de ziel
Hier in de stilte tussen de grachten
En daar op straat waar
roestende vingers
Het broze leven
breken
Op stalen snaren
Zij leerden de
les van het lange zwijgen
De open hand, de
steen die valt
Dagen vervagen tot rimpelingen
Die eens, zo gaat
de droom,
Weer
gladgestreken worden
Hier in de stilte
van het wachten kwamen zij
Dichter bij de
stilte die in zwijgen is en in dit zingen
De stilte die
verstomt in onze wereld
En ik,
zesentwintig nu,
Weet mij geen weg
Tussen verlaten
goden, blonde haren,
Een stem, een
flikkering in grijze ogen
De wind blaast ze
uit -
Een leven valt in dromen uiteen
Een leven valt in dromen uiteen
Blijf zingen voor de ziel
vrijdag 24 mei 2013
Let us arise
Come back
when summer rolls me round,
No ship before us ever tried to cross this bitter sea,
When cold
stars shake in empty skies,
And when
the last blue of the sea-wind dies.
I heard a
voice from far beyond the sea,
A song that
lingered in the broken hills.
The sea is
calm, it said, the waves are smooth as glass.
Let us
arise and go, and chase the mermaids from the foam,
Come let us sail in silence till our blood is drunk with dreams.
No ship before us ever tried to cross this bitter sea,
But we are
lonely and we know the end of love,
We know the
end of all the wild and broken songs.
Let us go then, and sail to where the wind is still
And watch the
white rose of the moon unfold
Amid the
dark fields of a starless sky.
maandag 18 februari 2013
Sing me, oh Muse....
Sign me, oh
Muse, how once I groped for hours
Brooding in
anguish on my coming years
When, like
white dew that falls on purple flowers,
A silence
fell athwart my storm of tears:
The iron
band across my breast was broken
And for a
time such grief was its own balm:
It was
evening; “Orpheus!” my name was spoken,
“Lift up
thine eyes and in the blue find calm!”
I gazed intense
and rose into wide ringing
Fields of
bright ether where Apollo sings
And saw the
solid earth beneath me swinging
Soft in the
shadow of the spirit’s wings.
From: Orpheus by Owen Barfield.
Zing me, o muse, hoe ik eens urenlang in het duister tastte,
en smartelijk piekerde over mijn komende jaren. Maar toen, als witte dauw die
neerdaalt over purperen bloemen, kwam er een stilte over mijn tranenstorm. De
ijzeren ketting rond mijn hart was gebroken, en een tijdlang was mijn verdriet zijn
eigen troost. Het was avond.
´Orpheus!´ Mijn naam werd gesproken. ‘Zie op en vind rust in het blauw’.
Ik keek en verrees in de weidse galmende velden van lichte ether waar Apollo
zingt, en zag de vaste aarde beneden mij kalm wentelen in de schaduw van de
vleugelen der geest.
zaterdag 2 februari 2013
Then came the poets...
Then came the poets who said love should be
A high and cold and lonely mystery;
And I believed them. So I sought your face
In broken rhymes and barren nights and days
Filled only with the music of your voice.
Now you have gone and all is turned to noise:
The verses grate and love is but a word
On lying tongues. Gone is the song I heard;
And rustling ghosts of dreams that cannot weep
Flit round my brain, and never let me sleep.
Abonneren op:
Posts (Atom)