zaterdag 26 mei 2012

Day-Dreams

It is a hot day today, and the streets of Amsterdam are swarming with tourists and day-trippers. As the tram slides past the museums and squares, I watch the busy people walking along the sidewalks.

I wonder what their destination is: old age and loneliness, most likely, but what then? Are they headed for Heaven or Hell, or merely for a restless grave? Will they meet with angels above and demons below, or merely decompose in this place in between?

And what are they? Blind animals trying to hide their instincts behind sun-glasses and false optimism, or ignorant immortal souls, children of a benevolent God? Who shall answer such questions in an age of stumbling clerics and narrow-minded scientists?

What have we to believe in today? What dream is ours to live? 

The dope-mists of the Sixties have cleared away and the Indian and Buddhist mystics of our parents’ scrambled faith are gone. Yet the old warm dream of a fatherly God seems even further out of reach. In what churches shall we pray? What shall be our holy books? What banner shall we follow, what cause to live and die for? 

Or should we accept that all the old dreams have faded, and live in the cold light of day?

Still, all around me people are dreaming up new religions anyway, worshipping Romance or Money or Art or Fame. New kings, new Gods – new dreams. Others long to escape from it all, and fly in drugs and in loud parties, in music and movies.

Today, I saw a documentary about the life of Phil Ochs, the great Sixties singer-songwriter. He fought for his American dream and died when it fell apart. He believed in something worth fighting for, even if he paid for it with his life.

What have we to show for when old age burns our shallow day-dreams away?


Het is een hete namiddag, en de straten van Amsterdam krioelen van de toeristen en dagjesmensen. Terwijl mijn tram langs de museums en pleinen drijft, zie ik de drukke mensen haastig door de straten gaan.

En ik vraag me af wat hun bestemming is: ouderdom en eenzaamheid, waarschijnlijk, maar waarheen daarna? Zijn ze op weg naar de Hemel of de Hel, of slechts naar een rusteloos graf? Zullen ze verwelkomd worden door engelen boven of duivels beneden, of enkel door de hongerige wormen van de aarde?

En wat zijn ze eigenlijk? Blinde dieren die moordlustige instincten verbergen achter zonnebrillen en leeg optimisme, of onwetende onsterfelijke zielen, kinderen van een welwillende God? Wie beantwoordt zulke vragen voor ons in een eeuw van wankelende kerken en kleingeestige wetenschappers?

Waar kunnen wij vandaag nog in geloven? Welke droom kunnen wij leven?

De drugsnevelen van de jaren zestig zijn opgelost, en verdwenen de Indiase en Buddhistische priesters van het bijeengeraapte geloof van onze ouders? Maar de oude warme droom van een vaderlijke God lijkt nog verder buiten bereik. In welke kerk zullen wij bidden? Wat zullen onze heilige boeken zijn? Welke banier zullen we volgen, voor welke zaak leven en sterven?

Of moeten we accepteren dat de oude dromen verloren zijn, en leven in het koude daglicht?

Toch zie ik rond mij iedereen nieuwe religies maken, en de Romantiek of het Geld of de Kunst of Roem aanbidden. Nieuwe koningen, nieuwe goden - nieuwe dromen. Anderen verlangen slechts nog naar ontsnapping, en vluchten in drugs, drank en luidruchtige feesten, in muziek en films.

Vandaag zag ik een documentaire over het leven van Phil Ochs, de beroemde liedschrijver en activist uit de jaren zestig. Hij streed voor zijn Amerikaanse droom en stierf toen zij uiteen viel. Hij geloofde in iets dat het vechten waard was, al moest hij het bekopen met zijn leven.

Waar kunnen wij trots op zijn wanneer de ouderdom onze egoïstische dagdromen verteert?

zondag 20 mei 2012

Into the twilight

Out-worn heart, in a time out-worn,
     Come clear of the nets of wrong and right;
     Laugh, heart, again in the grey twilight;
Sigh, heart, again in the dew of the morn.

Your mother Eire is always young,
     Dew ever shining and twilight grey;
     Though hope fall from you and love decay,
Burning in fires of a slanderous tongue.

Come, heart, where hill is heaped upon hill:
     For there the mystical brotherhood
     Of sun and moon and hollow and wood
And river and stream work out their will;

And God stands winding His lonely horn,
     And time and the world are ever in flight;

     And love is less kind than the grey twilight,
And hope is less dear than the dew of the morn.

From: W.B. Yeats - The Wind Among the Reeds (1899)

Moegestreden hart in een moegestreden tijd: ontglip het web van goed en kwaad. Lach weer, hart, in de grijze schemer; zucht weer, hart, in de morgendauw. Je moeder Eire is altijd jong, de dauw altijd glinsterend, de schemer grijs - al vergaat je de hoop en verteert de liefde, brandend in de vlammen van een smadelijk woord.
     Kom, hart, waar heuvel op heuvel verrijst: want daar vervult het mystieke verbond van zon en maan en dal en woud en rivier en stroom haar wil. En God blaast op zijn eenzame hoorn, en tijd en de wereld vervliegen voorgoed; en liefde is minder zacht dan de grijze schemer, en hoop minder zoet dan de morgendauw.

zondag 6 mei 2012

Of Renunciation

Never to seek her eyes with mine, to touch
   Never, with communing of joy or fear
   Her yielding hands of presence; but, so dear
As needs is all her beauty, by so much
To hold it alien from me, think it such
   As should dismay the lover who draws near
   To his pale mistress on her flower-strewn bier,
Such as no strong arm, no loose hand can clutch.

It may be that a little memory
   Of meetings and of partings shall be kept
      Amid more great remembrance in her heart.
This is a secret thing: but as for me,
   There shall be lost no thought of her, except
      All love of God and of this world depart.

From: Charles Williams - The Silver Stair (1912)

Nooit haar ogen te zoeken met de mijne, nooit met vreugde of angst de hand van haar aanwezigheid te raken; maar, zo lief als heel haar schoonheid is, haar zo ver van mij te houden, haar te zien zoals een geliefde zijn bleke lief ziet liggend tussen de bloemen op een baar, haar schoonheid als iets dat geen sterke arm, geen losse hand kan grijpen.
     Wellicht dat in haar hart, tussen grotere herinneringen aan ontmoetingen en afscheiden, ook plek is voor een klein aandenken aan mij. Dit is een geheim. Maar in mij zal - tot alle liefde tot God en deze wereld mij verlaat - niet de minste herinnering aan haar verloren gaan.

vrijdag 4 mei 2012

Spring

A chill wind swayed the leaves of grass and rippled the small pond. Three ducks floated quietly on the water’s surface, a mirror of white houses and stately poplars. Beyond, the clear blue sky was broken by the apartment buildings where he used to live, tall mathematical blocks of windows fronted by yellow balconies. Though the new spring was only just beginning to break, the afternoon sun beat down hot on the back of his neck.

Students walked past behind the ash-trees on his right, some proudly, some carefully, some despondently, though most walked upright into this their new life, with large sunglasses and streaming golden hair, or tight jeans and bare muscled arms. Some also in running gear, sweat trickling down their faces, their chubby buttocks melting with the winter that had passed.

Four years ago he had walked among them. Just turned twenty-one and on his own in the world for the first time. A shabby brown coat and faded jeans, Miles Davis blowing his mind as he wandered through a world of music and poetry and reckless dreams. He was in love with life then, and the day that would break his dreams still a mere speck on the horizon.

To lose the tragic sense, that was the main thing: to sit there by the old pond where they drank and laughed and ate so many times, played badminton and barbecued in the rain – and not to grow morose, not to let those old sentimental feelings bring him down. If he could achieve this, the world was his again. He would take his life into his hands and move on – without making a performance of it, but quietly, steadily, patiently.

This he knew, but he feared his heart was stronger than the knowledge.

Een koude wind wuift het gras en rimpelt de vijver. Drie eenden drijven geruisloos over het water, een spiegel van witte huizen en statige populieren. In de verte wordt de helderblauwe lucht gebroken door het flatgebouw waar ik eens gewoond heb: een hoog vlechtwerk van ramen achter gele balkonnen. De lente is nauwelijks nog begonnen, maar de middagzon schroeit reeds de achterzijde van mijn nek.

Studenten wandelen voorbij achter de essen rechts van mij, sommigen trots, sommigen voorzichtig of dromerig, maar de meeste lopen met rechte rug hun nieuwe leven in, met grote zonnebrillen en golvend blond haar, of strakke spijkerbroeken en blote gespierde armen. Sommigen ook dragen hardloopkleding, het zweet sijpelend langs hun wangen, het weinige vet smeltend als de winter die voorbij is.

Vier jaren gelden liep ik tussen hen. Net eenentwintig en voor het eerst alleen op de wereld. Een verlopen bruine jas en oude spijkerbroek, Miles Davis op mijn oren terwijl ik liep door een wereld van muziek en poëzie en wilde dromen. Ik was verliefd op het leven toen, en zij die mijn dromen zou breken was niet meer dan een glimps aan de horizon.

Het tragische gevoel te verliezen, dat is het belangrijkste: hier te zitten bij de oude vijver waar we dronken en lachten en eetten, waar we badminton speelden en barbecueden in de regen - en niet sentimenteel te worden, niet te zwelgen in ziekelijke nostalgie. Krijg ik dit voor elkaar, dan ligt de wereld weer voor mij open. Dan neem ik mijn leven in mijn handen en ga ik door - en zonder een melodramatisch drama ervan te maken, maar kalm, vastberaden, geduldig.