Nu zit ik tegenover één
die in een ander leven
een vriendin had kunnen zijn
en nu mijn psychologe is.
en nu mijn psychologe is.
Zij werkt, ik word verwerkt
in een systeem van stoornissen,
symptomen, onbewuste angsten.
Ze glimlacht, luistert, kijkt me aan,
ziet hoe ik mijn bril verzet,
de handen door mijn haren haal;
ook dat wordt opgeschreven.
Zij helpt, ik word geholpen.
Niet lang geleden had ik naast haar
kunnen zitten in een hoorcollege.
Nu gapen er vier jaren tussen ons,
waarin ik uitgevallen ben terwijl het leven
verdergaat, een toeschouwer geworden;
die leegte heb ik leren kennen.
Helpen is eenvoudiger dan hulp behoeven.
Zij vraagt me: denk je wel eens aan de dood?
Ik kijk haar aan en denk aan Bloem
en vraag: in welke zin? In welke zin je wilt.
Nou goed, zeg ik, ja er zijn tijden
dat ik aan het einde denk en blij bent dat
het leven niet voorgoed kan duren.
Haar pen zoekt het papier,
ook dit zal later in een overleg
besproken worden.
Haar ogen doen me denken aan een ander
die me lang geleden in de ogen keek.
Ik hoor dit hier te voelen denk ik nog,
maar weet dan al, het is te laat,
ook deze schaamte blijft mij niet bespaard.
Een laatste vraag: is er nog iets
dat niet besproken is?
Nee het is goed zo voor vandaag.
Ik doe m’n jas aan, pak m’n paraplu,
ze glimlacht nog een laatste keer.
En dan de bus naar huis.
En dan de bus naar huis.
Ik kijk naar buiten, maak een praatje,
waan me deel van het gewone leven
dat ik achterliet.
Vier jaar geleden was ik één van hen,
en alle deuren van het leven stonden open.
Nu zijn ze langzaam, één voor één,
geruisloos dichtgewaaid,
en vrouwen van mijn leeftijd,
bijna meisjes nog,
bepalen wat er aan me scheelt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten